Cultuurhistorie

De hogere zandgronden zijn in het verleden het meest intensief benut door de mens. Vooral de overgang tussen de uiterwaarden en de hogere zandgronden was van oudsher interessant voor de vestiging van de mens. De gronden direct hierop aansluitend deden deels dienst als bouwland en verder als beweidingsgronden die werden opgenomen in het potstalsysteem. Op den duur leidde dat tot overschrijding van de draagkracht van de gronden, tot verdergaande verschraling en tot het ontstaan van zandverstuivingen. Vanaf halverwege de negentiende eeuw tot in het begin van de twintigste eeuw is men de zandverstuivingen en de heideterreinen gaan vastleggen door middel van bebossing.

In de uiterwaarden waren vooral de hogere zandheuvels van belang. Hier werd men niet direct bedreigd door hoge rivierwaterstanden. Er ontstonden de nederzettingen Bergen en Aijen. De overige hogere gronden werden veelal in gebruik genomen als akkerland. Meer noordelijk overheersen de weidegronden. Het overgangsgebied staat bekend als het maasheggenlandschap. In dit gebied ligt ook het Romaanse kasteel Well, bekend vanaf de dertiende eeuw. Dergelijke kastelen werden gebouwd als verdedigingswerk, waren omgracht en lagen bij voorkeur langs de monding van een beek.

Door de zeer natte omstandigheden heeft de mens heeft lang geen gebruik gemaakt van de lagere zandgronden tussen de stuifduinen en het plateau. Tot 1910 bestond dit gedeelte ten oosten van het nationaal park uit een uitgestrekt veengebied. Vanaf die tijd is men begonnen het gebied te ontginnen met behulp van ontwatering.
De schrale zandgronden van het plateau hadden aanvankelijk weinig te bieden. Uitgestrekte heide en gemeenschappelijke weidegronden konden hier worden aangetroffen. Deze gronden werden relatief laat (eind achttiende eeuw) ontgonnen. Aanvankelijk waren dat de meest vlak gelegen terreinen, waarbij kloosters een rol van betekenis speelden. Nabij het nationaal park is dat bijvoorbeeld het klooster van St. Petrusheim geweest.